Grote broer

We kennen allemaal de tekst uit Johannes 14:6 waar Jezus zegt:

… Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij.

Deze tekst wordt meestal aangehaald om aan te geven dat er buiten Jezus om  geen weg naar God is. Er is echter een situatie die hierbij nogal wat spanning oproept en dat is de situatie rondom het orthodoxe Jodendom. In de beleving van velen binnen het christendom zouden zij een uitzondering kunnen vormen op deze stelling. Ik hoorde deze week nog iemand zeggen dat hij zich niet kon voorstellen dat deze vrome orthodoxe Joden verloren zouden gaan omdat zij toevallig Jezus Christus niet geaccepteerd hebben als hun Messias. Deze “vrome” Joden zijn  toch heel intensief bezig met hun bijbel, de Tenach, ze bidden dagelijks tot God, en houden zich aan de wet van God. Zouden deze mensen dan verloren zijn  puur omdat ze toevallig niet in Jezus geloven? Ik hoor van verschillende plekken dat God deze Joden nog steeds ziet als het volk van God en dus vrome Joden wel genadig is omdat het oude verbond voor hen nog steeds van kracht is. Het Joodse volk wordt gezien als de “grote broer” van de christenen, en we dienen dezelfde God.

In deze tijd waar een oorlog plaats vinden tussen Israël aan de ene kant en Hamas en de Palestijnen aan de andere kant is deze vraag weer bijzonder actueel en dat vraagt dan ook een nadere beschouwing vanuit de bijbel.

Er zijn een aantal vragen die we ons kunnen stellen:

  1. Is het Joodse volk nog steeds het volk van God?
  2. Dienen de Joden dezelfde God als de christenen?
  3. Kunnen wij het Joodse volk zien als de grote broer van de christenen?
  4. Is voor de Joden het oude verbond nog steeds van kracht?

Om deze vragen beantwoord te krijgen zullen we naar de bijbel moeten, en we zullen even voorbij onze emoties en gevoelens moeten. De bijbel is het woord van God en is in deze dus de hoogste autoriteit.

Is het Joodse volk vandaag nog steeds het volk van God? Om deze vraag beantwoord te krijgen moeten we terug naar Exodus waar God met het volk Israël, dat net met veel machtsvertoon is uitgeleid uit Egypte, een verbond aangaat. Dit verbond is het oude verbond waarbij God Mozes gebruikt als middelaar. Even een cruciale tekst uit Exodus 19:3-6

  1. Toen klom Mozes op tot God, en de Here riep tot hem van de berg, en zeide: Zó zult gij zeggen tot het huis van Jakob en meedelen aan de Israëlieten:
  2. gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb.
  3. Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij.
  4. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult.

Het toenmalige Israël wordt hier door God voor de keus gesteld: “Wil je Mij dienen en leven binnen het verbond en je houden aan de regels die aan dit verbond gekoppeld zijn, dat mogen jullie mijn eigendom, mijn volk zijn?” God kiest Israël als zijn vertegenwoordiger op aarde te midden van een wereld die totaal onder de macht van Satan is, en dat doet Hij op grond van het feit dat zij nazaten zijn van de gelovige vaderen, Abraham, Izaäk en Jakob. Het volk wordt hier uitgedaagd om in de voetsporen van deze vaderen te gaan. God heeft, in weerwil van de gevolgen die de zondeval met zich meegebracht hebben, een plan om de mensheid weer met zich te verzoenen en hij kiest daarvoor in eerste instantie Abraham en in latere instantie het volk Israël voor om hierbij een cruciale rol te vervullen. De vraag dient nu gesteld te worden of het volk als geheel hierin de juiste keuze heeft gemaakt. Al lezend in de bijbel kom ik steeds weer een ander verhaal tegen. Hoewel er altijd een klein “overblijfsel” is dat trouw blijft aan de God van Israël, de grote meerderheid steeds maar weer de verkeerde keuze maakt. Het resultaat is dat, na eeuwenlang door God als het ware gedoogd te zijn geweest, het volk op verschillende momenten uit het beloofde land verwijderd wordt, de bijbel spreekt dan over het feit dat zij in ballingschap gevoerd worden. Het grootste deel, namelijk het huis van Israël is nooit teruggekeerd en is verdwenen onder de heidenen, een klein gedeelte van het Huis van Juda heeft nog een tweede kans gehad, en heeft mogen terugkeren in de tijd van Ezra en Nehemia, maar ook zij kiezen er echter steeds weer voor om niet de weg van het verbond te gaan maar een andere.

Gods plan loopt uiteindelijk uit op de komst van Jezus, Hij is het beloofde “Zaad” van Eva, de vrouw, en van Abraham. De vraag die daarna nog gesteld kan worden of hiermee niet een einde gekomen is aan de Joden als zijnde het volk van God en is daarmee hun rol niet uitgespeeld of hebben we nog iets te verwachten?

Hiervoor moeten we naar de tweede vraag die we gesteld hebben, namelijk of de Joden dezelfde God dienen als de Christenen. Als dat zo is dan hebben we de derde vraag, namelijk of de Joden gezien hunnen worden als de grote broer ook beantwoord.

In Johannes 8:44 doet Jezus een hele boute uitspraak:

44. Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoorder van den beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen.

Deze uitspraak doet Jezus in de richting van het toenmalige leiderschap van wat er nog over is van het grote volk Israël. In dit gedeelte claimen de joodse leiders dat zij het nageslacht van Abraham zijn, Jezus bestrijdt dit echter.

Op grond waarvan dan? Houden deze Joodse leiders, deze Farizeeën en schriftgeleerden zich dan niet aan de wet, en leven zij niet binnen de eisen van het verbond? Het antwoord vinden we onder andere in Mattheus 15:1-9

  1. Toen kwamen uit Jeruzalem Farizeeën en schriftgeleerden tot Jezus en vroegen:
  2. Waarom overtreden uw discipelen de overlevering der ouden? Immers, zij wassen hun handen niet, wanneer zij brood eten.
  3. Hij antwoordde hun en zeide: Waarom overtreedt ook gij ter wille van uw overlevering (zelfs) het gebod Gods?
  4. Want God heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder, en: Wie vader of moeder vervloekt, zal de dood sterven.
  5. Maar gij zegt: Wie tot zijn vader of zijn moeder zegt: Het is offergave, al wat gij van mij hadt kunnen trekken, behoeft zijn vader of zijn moeder niet te eren.
  6. Zo hebt gij het woord Gods van kracht beroofd ter wille van uw overlevering.
  7. Huichelaars, terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, zeggende:
  8. Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij.
  9. Tevergeefs eren zij Mij,
  10. omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.

Wat is hier aan de hand? De Joodse leiders beschuldigen Jezus en zijn leerlingen van ongehoorzaamheid aan de overleveringen, deze overleveringen zouden nog stammen uit de tijd van Mozes en mondeling zijn overgedragen van generatie op generatie. Deze leiders claimen dat we ons niet alleen moeten houden aan de geschreven wet van God, maar dat deze wetten, deze overleveringen ook van toepassing zijn, vandaar de beschuldiging. Het antwoord van Jezus is heel fundamenteel van aard en reikt verdere dan alleen dit specifieke onderwerp. Het geschreven woord van God wordt naar de zienswijze van Jezus ontkracht door deze mondelinge overleveringen. In de ogen van Jezus is het niet alleen dat zij iets toevoegen aan de wet van God, maar dat zij in de zelfde beweging ook afdoen aan de wet van God. In onder andere Deuteronomium 4:2 zegt Mozes het volgende:

  1. Gij zult aan wat ik u gebied, niet toedoen en daarvan niet afdoen, opdat gij de geboden van de Here, uw God, onderhoudt, die ik u opleg.

Het is dus niet alleen zaak om je aan alle regels te houden, maar het is ook verboden om  regels te verzinnen en er bij te voegen. Dit handwasritueel uit Mattheus 15 is zo’n illegale toevoeging. Maar Jezus spreekt hen ook aan op een situatie waarbij de wet van God en de overleveringen met elkaar in tegenspraak zijn, namelijk dat de offergaveregeling, in het Hebreeuws “Korban” genoemd, gebruikt wordt om te rechtvaardigen dat zij niet voor hun ouders zorgen op hun oude dag. Het vijfde gebod houdt namelijk ook in dat wij verantwoordelijk zijn voor het dagelijkse onderhoud van onze ouders op het moment dat zij niet meer in staat zijn dat zelf te doen. Wat deze Joodse leiders dus doen is hun eigen regels gebruiken als excuus om zich niet aan de wet van God te houden.

De grote vraag kan gesteld worden of het moderne orthodoxe Jodendom nog steeds in dit vaarwater zit of dat zij zich nu echt aan de wet van God houden, iets wat velen tegenwoordig denken.

Het huidige orthodoxe Jodendom kent, naast de Torah en de rest van het oude testament, de zogenaamde Talmoed. De Talmoed is gebaseerd op de toenmalige overleveringen, de zogenoemde Mishna, die in de loop van de eerste eeuwen na Christus te boek gesteld zijn en in latere tijden zijn aangevuld geworden door commentaren van de Rabbijnen. Deze Talmoed heeft binnen de Joodse Godsdienst het hoogste gezag, de Torah mag alleen worden geïnterpreteerd binnen de kaders van de Talmoed, je mag dus niet gewoon lezen wat er staat, maar je moet de interpretatie volgen die de Rabbijnen, de geestelijke leiders er aan geven. Door deze manier van doen maken zij zich uitdrukkelijk nog steeds schuldig aan dat wat Jezus zegt, namelijk dat zij de wet van God beroven van kracht. Hun godsdienstige gebruiken worden nog steeds gebruikt om te dienen ter compensatie voor het niet volledig naleven van de wet van God. De vraag is op basis hiervan dan ook gerechtvaardigd of zij, ook vandaag, nog steeds de duivel tot vader hebben zoals Jezus de toenmalige Joodse leiders beschuldigd, en als dat waar is dan kunnen we niet overeind houden dat binnen het jodendom de zelfde God wordt aanbeden als binnen het christendom, en kunnen wij de Joden niet zien als onze “grote broer”.

Het felste verzet tegen het christendom is vooral in de beginjaren gekomen uit de hoek van het jodendom. Het is dus niet alleen dat zij toevallig Jezus niet erkend hebben als Messias, maar het gaat veel dieper.

In 2 Johannes 1:7-11 staat het volgende:

  1. Want er zijn vele misleiders uitgegaan in de wereld, die de komst van Jezus Christus in het vlees niet belijden. Dit is de misleider en de antichrist.
  2. Let op uzelf, dat gij niet verliest wat wij verricht hebben, maar uw loon ten volle ontvangt.
  3. Een ieder, die verder gaat en niet blijft in de leer van Christus, heeft God niet; wie in die leer blijft, deze heeft zowel de Vader als de Zoon.
  4. Indien iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in uw huis en heet hem niet welkom.
  5. Want wie hem welkom heet, heeft deel aan zijn boze werken.

Deze tekst kan uitgelegd worden in vele richtingen. In die tijd dat Johannes  dit schreef was er sprake van de opkomst van de gnostiek, waarin Jezus Christus niet gezien wordt als God gekomen in het vlees, maar dit geldt natuurlijk ook voor de Islam die Jezus niet wil belijden als de Zoon van God, en datzelfde is ook  van toepassing op het jodendom. De genoemde antichrist omvat dus alle godsdienstige stromingen, inclusief het jodendom, die Jezus niet belijden als de vleesgeworden Zoon van God.

Daarmee is ook onze laatste vraag beantwoordt, namelijk of voor hen het oude verbond nog van toepassing is. Door zich op deze wijze niet te houden aan de wet van God, door regels toe te voegen aan en in de plaats te stellen van de wet van God, maken zij geen aanspraak meer op het oude verbond, ook als dat überhaupt nog van toepassing zou zijn, en dat is iets waar in de brief aan de Hebreeën door Paulus kernachtige uitspaken worden gedaan, maar dat lijkt mij een onderwerp op zichzelf te zijn voor een latere datum.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Volk van God

De grote vraag die vandaag de dag weer bijzonder actueel is de vraag of het huidige Israël, het joodse volk, het volk  van God is. Sinds het uitbreken van de oorlog met Hamas worden we van diverse kanten uitgedaagd om naast Israël te gaan staan, de reden die hiervoor wordt aangegeven dat Israël het volk van God is, dat de huidige staat Israël de vervulling is van oudtestamentische beloften.

De  grote vraag die bij mij steeds weer naar boven komt is of deze stellingname, namelijk dat het huidige Israël het volk van God is en onze onvoorwaardelijke steun dient te krijgen, bijbels gezien wel klopt.

Laten we eens een paar Bijbelteksten op een rijtje zetten.

Als we terug gaan naar de verbondsluiting op de Sinaï, een soort huwelijksverbond, waar God het toenmalige Israël aanneemt als zijn volk, dan lezen we in Exodus 19 dat hierbij sprake is van een verbond dat gekoppeld is aan voorwaarden. Even de tekst:

Exodus 19:3-6

Toen klom Mozes op tot God, en de HERE riep tot hem van de berg, en zeide: Zó zult gij zeggen tot het huis van Jakob en meedelen aan de Israëlieten: gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb. Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult.

Met het woord indien wordt duidelijk aangegeven dat om het volk van God te zijn, zijn kostbare eigendom dat zij zich dan dienen te houden aan de voorwaarden.

We weten uit de bijbel dat het met Israël van toen al meteen mis ging, als zij besluiten om een gouden kalf te maken (zie hiervoor Exodus 32)

Bij de aankondiging dat God een nieuw verbond gaat maken zegt Jeremia on Jeremia 31:31-34 het volgende:

Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN , dat Ik met het Huis van Israël en het Huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik Heer over hen ben, luidt het woord des Heren . Maar dít is het verbond, dat Ik met het Huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des Heren : Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de HERE : want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des HEREN , want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.

De vraag die nu gesteld moet worden is wie het zijn die hier aanspraak op kunnen maken op dit nieuwe verbond, is dat nog steeds Israël of moeten we breder kijken? Uit de tekst blijkt duidelijk dat het Huis van Israël en het Huis van Juda, beide dit oude verbond verbroken hebben, er is dus een nieuw verbond nodig.

Als Paulus in de brief die hij geschreven heeft aan de Hebreeën deze tekst uit Jeremia citeert dan voegt hij daar het volgende aan toe in Hebreeën 8:6-8;13

Nu echter heeft Hij een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust. Want indien dat eerste onberispelijk ware geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede.

Als Hij spreekt van een nieuw (verbond), heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning.

Het nieuwe verbond is dus een beter verbond en berust op betere beloften. Bij het eerste verbond was de wet geschreven op stenen tafelen, bij het tweede, het nieuwe krijgen wij de wet op ons hart geschreven.

N.B. Een huis is bedoeld als woonplaats in dit geval een woonplaats voor God, het ware Huis van Israël is dus de plaats waar de HERE woont te midden van het volk, en dat is de realiteit waar de gemeente in staat doordat de Geest van God in hen woont.

We moeten even terug naar de basis, die we vinden in de persoon van Abraham. God doet op verschillende plaatsen toezeggingen aan Abraham, die bestemd zijn voor hemzelf en zijn nageslacht. Maar wat was zo kenmerkend aan de persoon en het leven van Abraham? We lezen in Genesis 26: 4-5 de volgende uitspraak van God aan het adres van Izaäk over Abraham:

En Ik zal uw nageslacht vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en Ik zal uw nageslacht al die landen geven, en met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat Abraham naar Mij geluisterd en mijn dienst in acht genomen heeft: mijn geboden, mijn inzettingen en mijn wetten.

Wat hier over Abraham gezegd wordt is karakteristiek voor Hem. Om gezien te kunnen worden als nageslacht moeten we voldoen aan dezelfde karakteristieken. Luisteren naar de stem van God en zijn dienst, zijn verbond, zijn wetten in acht nemen, dat was kenmerkend voor Abraham en is dus ook kenmerkend voor diegene die gezien wil worden als nageslacht van Abraham. In Romeinen 4:11 wordt Abraham ook de vader genoemd van de onbesneden gelovigen, kenmerkend hierbij is het “geloof dat hem tot gerechtigheid wordt gerekend”. Iedereen die dus het geloof van Abraham heeft mag dus gelden als nageslacht. Israël onder het oude verbond voldeed niet aan de voorwaarden en heeft te maken gekregen met een reeks van oordelen. Het begon al met het intrekken van de toezegging dat zij een koninkrijk van priesters zouden zijn, maar ook later alle vijandige aanvallen, nog later de scheuring van het rijk, weer later de verschillende ballingschappen en als allerlaatste de vernietiging van Jeruzalem en de tempel in het jaar 70 en daarmee het definitieve einde van alle ceremonieel wat gekoppeld was aan het oude verbond en de tempel. Te diepste was er maar een reden voor te noemen namelijk ongeloof resulterend in ongehoorzaamheid.

De vraag die nu gesteld moet worden of het huidige Israël voldoet aan de voorwaarden. De bevolking is overwegend atheïstisch, gelooft niet in God, slechts een minderheid is een aanhanger van het Jodendom als godsdienst en een nog kleinere minderheid bestaat uit christenen, veelal onder de noemer van Messias belijdende Joden. Is hier sprake van geloof als basis voor het bestaan van Israël of juist het tegendeel?

We gaan in het nieuwe testament kijken naar een aantal teksten die ons laten zien waar het volk van God, anders gezegd de kinderen van God aan moeten voldoen om gezien te kunnen worden als nageslacht van Abraham

Johannes 1:11-13

Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.

Johannes 3:3; 5-8

Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien.

Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan. Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest. Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zó is een ieder, die uit de Geest geboren is.

Galaten 3:16; 29

Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus.

Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen.

Romeinen 9:6-8

… Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël, en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht.

Romeinen 10:1-5

Broeders, de begeerte mijns harten en mijn gebed over hun behoud gaan tot God uit. Want ik getuig van hen, dat zij ijver voor God bezitten, maar zonder verstand. Want onbekend met Gods gerechtigheid en trachtende hun eigen gerechtigheid te doen gelden, hebben zij zich aan de gerechtigheid Gods niet onderworpen.

Want Christus is het einde (bestemming) der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft.

1 Petrus 2:9-10

Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.

Openbaringen 5:9-10

En zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.

Bovenstaande is maar een kleine bloemlezing. Om gezien te worden als nageslacht van Abraham moeten we het geloof van Abraham bezitten, moeten we uit de geest geboren zijn, moeten we in Christus zijn. Jezus Christus is uit eindelijk de enige die volledig voldoet aan alle voorwaarden. In de Talmoed claimen de joden dat zij ooit met de Messias zullen regeren, het nieuwe testament laat duidelijk een ander plaatje zien. In Openbaring 20:4 is duidelijk op te maken wie met Christus mogen regeren:

En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en (ik zag) de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang.

Heel veel claim dat Israël, het Joodse volk, het volk van God is kan op grond van de bijbel niet overeind gehouden worden. Door mee te gaan in dit gedachtegoed, hoe oprecht ook, worden we beroofd van onze identiteit, die wij ontvangen hebben in Christus, worden we beroofd van de daaraan gekoppelde erfenis en laten we ongeloof toe die er uiteindelijk toe zal leiden dat we niet wandelen in overeenstemming met wat God in de bijbel voor ons heeft. Het huidige Israël voldoet tot op de dag van vandaag niet aan de voorwaarden en kan zich ook niet beroepen op zogenaamde Bijbelse beloften te aanzien van het land, waar zij menen recht op te hebben. God heeft in het begin van onze jaartelling de Joden de wereld ingestuurd, dit was oordeel van God vanwege ongeloof en ongehoorzaamheid gekoppeld aan het afwijzen van Jezus Christus, alleen die Joden die voldoen aan de gestelde voorwaarden zouden iets te claimen hebben, en  die staan duidelijk vermeld in Deuteronomium 30:1-3

Wanneer dan al deze dingen over u komen, de zegen en de vloek, die ik u voorgehouden heb, en gij dit ter harte neemt te midden van al de volken, naar wier gebied de HERE, uw God, u verdreven heeft, en wanneer gij u dan tot de HERE, uw God, bekeert en naar zijn stem luistert overeenkomstig alles wat ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met geheel uw hart en met geheel uw ziel – dan zal de HERE, uw God, in uw lot een keer brengen en Zich over u erbarmen; Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken, naar wier gebied de HERE, uw God, u verstrooid heeft.

Maar dan nog, dit is wat de bijbel zegt over de beloften die God gegeven heeft in 2 Corinthiërs 1:20

Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons.

Buiten Jezus Christus valt er voor niemand ook maar iets te claimen, Hij is de erfgenaam van alle beloften (Hebreeën 1:2), Hij is de enige rechtmatige eigenaar van het land, en dat land is de plaats waar het nieuwe Jeruzalem zal neerdalen en waar wij, de volgelingen van Jezus Christus mogen wonen.

Openbaring 21:1-8

En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet. Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars – hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

GOD MET ONS!!!!

LEZEN: 1 Johannes 1:1-4

1 Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze (eigen) ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het WOORD DES LEVENS
2– het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is –
3 hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En ónze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus.
4 En deze dingen schrijven wij, opdat onze blijdschap volkomen zij.

Als Jozef te horen krijgt dat het Kind, dat door Maria wordt gedragen een speciaal Kind is en dat het niet het resultaat is van een geheime escapade, maar dat het Kind was verwekt door de Heilige Geest, voegde te engel in de droom een oudtestamentische belofte toe uit Jesaja 7:14:

23 Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuël geven, hetgeen betekent: GOD MET ONS. (Mattheus 1:23).

God gaat onze fysieke wereld binnenkomen in de gestalte van ‘een mens onder de mensen’. Hij, namelijk het Woord, wat was van den beginne, het Woord, dat bij God was en dat God was, dat Woord dat is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (zie Johannes 1:1 en 14).

Johannes getuigt hiervan in de aanhef van deze brief. Hij heeft het Woord in zijn menselijke hoedanigheid gehoord, gezien met zijn eigen ogen, hij heeft het zelfs aanschouwd, ofwel bekeken, bestudeerd. Ook heeft hij het Woord des Levens met zijn handen getast, dus aangeraakt en gevoeld.
Als je al deze en ook andere teksten hierbij bestudeerd dan is overduidelijk dat voor Johannes vast stond dat Jezus Christus God is en niet zomaar een mens.

Al vroeg in de kerkgeschiedenis wordt er twijfel gezaaid over deze waarheid, de opkomst van de Gnostiek is één van die stromingen, die de godheid van Jezus betwijfelen, ook de enorme invloed vanuit het jodendom speelt hierin een grote rol. De gedachte dat de Messias God zelf zou zijn is voor joden ondenkbaar, omdat ze hun messias zien als de zoon en opvolger van David. Jezus was zelfs gekruisigd juist omdat Hij beweerd had dat Hij Gods Zoon (dus God) was (Joh.19:7).

Ook in deze tijd zien we verschillende stromingen ontstaan die twijfelen aan de godheid van Jezus. De messiaanse beweging is daar het meest prominent in. Vanuit het streven om terug te keren naar de bijbel als geheel en daarbij ook terug te keren naar de Torah als leidraad voor het leven, hebben velen binnen deze beweging hun oren te luisteren gelegd bij de, op de Talmoed gebaseerde joodse traditie. Onder invloed hiervan is men ook gaan twijfelen aan de godheid van Jezus. Jezus mag dan op een bepaalde manier nog wel gezien worden als God, maar dan niet gezien vanuit zijn wezen, maar als een soort beloning voor een geleverde prestatie, Hij is dus niet God in wezen, maar heeft als het ware als eerste de staat van goddelijkheid bereikt.
Deze manier van denken, namelijk dat wij de status van goddelijkheid kunnen bereiken is kenmerkend voor nagenoeg alle wereldse stromingen, zoals hindoeïsme, boeddhisme, als ook de meer ‘christelijke’ mystieke stromingen

Het resultaat is dat het evangelie in zijn essentie wordt aangetast. Het wezenlijke verschil tussen bovengenoemde stromingen en het ware evangelie is dat in deze stromingen de mens god kan worden en in het evangelie dat God mens geworden is. In Genesis 3 zegt de slang tegen de vrouw dat zij als god kan zijn, deze leugen is dan ook terug te vinden in alle wereldse godsdiensten. Paulus verwoordt het in Filippenzen 2:5-11 als volgt:

5 Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was,
6 die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht,
7 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is.
8 En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.
9 Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken,
10 opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn,
11 en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!

Twijfel aan deze waarheid staat gelijk aan het ondergraven van het wezen, de essentie van het evangelie.

Onderdeel van de spiegel is dan ook deze toets op inhoud. Om behouden te zijn en dus aanspraak te maken op het eeuwige leven benoemd in 1 Johannes 5:13 moet deze waarheid als een paal boven water staan. Weigeren om deze waarheid te omarmen plaats ons in een zeer discutabele positie ten opzichte van de gegeven belofte, dat we eeuwig leven hebben.
Nog een keer die bewuste tekst:

Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt. (1 Johannes 5:13)

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

EEN NIEUW BEGIN?

LEZEN: 1 Johannes 1:1-4

1 HETGEEN WAS VAN DEN BEGINNE, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze (eigen) ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het WOORD DES LEVENS
2– het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is –
3 hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben. En ónze gemeenschap is met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus.
4 En deze dingen schrijven wij, opdat onze blijdschap volkomen zij.

Johannes 1:1-3

1 IN DEN BEGINNE was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.
2 Dit was in den beginne bij God.
3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is.

Genesis 1:1

1 IN DEN BEGINNE schiep God de hemel en de aarde.

De eerste zinsnede in deze brief van Johannes roept bij mij onmiddellijk associaties op met twee andere teksten in de bijbel die te maken hebben met een begin. De bijbel begint met een begin, het evangelie van Johannes begint met een begin en deze brief spreekt van een begin. De vraag die gesteld kan worden of we spreken van hetzelfde begin of dat er sprake is van verschillende situaties die een begin aangeven. Wat mij betreft lijkt het erop dat, terwijl Genesis 1 het begin aangeeft van onze fysieke wereld, hemel en aarde, dat Johannes terug gaat naar de situatie die daaraan voorafgaat en die de basis vormt voor de schepping van onze hemel en aarde. Al voor de schepping is het Woord des Levens, namelijk Jezus Christus. Al voor de schepping legt de Vader het ontwerp van de schepping in zijn Zoon, om deze vervolgens tot stand te zien komen door de Zoon. In de brief aan de Kolossenzen spreekt Paulus hier ook van in Kolossenzen, 1:15-17:

15 Hij (Jezus) is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping,
16 want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen;
17 en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem;

Kijkend in de spiegel mogen we ons afvragen of we werkelijk begrijpen dat Hij, namelijk Jezus Christus, het begin is van alle dingen en dat alle dingen, ook wij dus, in Hem en door Hem en tot Hem geschapen zijn. Hoe zullen wij ooit kunnen begrijpen wat onze bestemming is, namelijk het eeuwige leven, als we niet eerst begrijpen wat onze oorsprong is. Jezus zegt van zichzelf in Openbaring 22:13

Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het BEGIN en het einde.

Het hele heilsplan van God is door de Vader eerst in zijn Zoon gelegd, namelijk het Lam dat geslacht is voor de grondlegging van de wereld (Openbaring 13:8). Als we niet wezenlijk begrijpen dat Jezus Christus de oorsprong is, hoe zullen we dan deel kunnen aan de eindbestemming, die beschreven staat in 1 Johannes 5:13?

Durven we in de spiegel te kijken en ook de inhoud van ons geloof te toetsen aan het WOORD? Als we al twijfelen aan datgene wat om ons heen is, de hemel en aarde die door God geschapen zijn, hoe zullen we dan ooit kunnen wandelen in de zekerheid van een toekomstig, voor ons onzichtbaar eeuwig leven?

PROCLAMATIE

1 Korinthiërs 2:9

Maar, gelijk geschreven staat: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

EEN KIJKJE IN DE SPIEGEL

LEZEN: 1 Johannes 5:13

13 Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt.

De Heer heeft op mijn hart gelegd om samen met de bidders die de gebeds-apps van 24-7-gebed ontvangen tijd te nemen om eens serieus in de spiegel te kijken. Is datgene wat we denken over onszelf en over onze relatie met Jezus ook echt de ultieme realiteit in ons leven.
In 2 Corinthiërs 13:5 daagt Paulus de gemeente uit om de proef op de som te nemen en zich af te vragen of ze wel echt geloven.

5 Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk.

Ik zelf ben opgegroeid in een gereformeerd nest en daar werd geleerd dat als je eenmaal bij de kring van de uitverkorenen behoorde dat je dan niet meer verloren kon gaan. Men beriep zich dan op de calvinistische leerstelling over DE VOLHARDING VAN DE HEILIGEN, een van de vijf basis leerstellingen binnen het calvinisme. Als je eenmaal uitverkoren was dan was de uitkomst zeker, los van welke persoonlijke verantwoordelijkheid dan ook. Door de jaren heen ben ik gaan inzien dat God ons een vrije wil gegeven heeft, die ons in staat stelt al of niet voor God, voor Jezus te kiezen en Hem al of niet werkelijk lief te hebben.

Paulus schrijft in Efeziërs 2:8-9

8 Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God;
9 NIET UIT WERKEN, opdat niemand roeme.

Binnen het kader waarin ik ben opgevoed wordt keuzevrijheid gelinkt aan WERKEN, en om dat het niet uit werken is kan de vrijheid om te kiezen niet bestaan. Het is uitsluitend God die soeverein kiest wie wel en wie niet tot de kring behoord die behouden zijn.
De tekst van Paulus aan de gemeente in Korinthe is daar duidelijk mee in tegenspraak Paulus formuleer het zo in Filippenzen 2:12-13

12 Daarom, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, UW BEHOUDENIS BEWERKEN MET VREZE EN BEVEN,
13 want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.

Bij Paulus kunnen keuzevrijheid en soevereiniteit van God prima naast elkaar bestaan. Dat betekent dan ook dat de volharding van de heiligen, zowel Gods verantwoordelijkheid is als ook onze verantwoordelijkheid. De zinsnede uit het boek Jozua namelijk uit Jozua 24:15 :…kiest dan heden, wie gij dienen zult…, is dan ook voor ons van toepassing. Het is dan ook goed om tijd te nemen om regelmatig in de spiegel te kijken om vast te stellen of we zijn waar we moeten zijn. De vraag is niet alleen hoe ik begonnen ben, maar ook of datgene wat wellicht jaren geleden begonnen is ook vandaag nog steeds de ultieme realiteit van mijn leven is.

Hiervoor gaan we de komende tijd in de spiegel kijken die Johannes ons in zijn eerste brief gegeven heeft. En houdt er rekening mee dat hier en daar best wel eens iets op losse schroeven kan komen te staan, maar ontvang dit dan als de genade van God die ons wil brengen op onze bestemming. Hij reikt naar ons uit omdat Hij zielsveel van ons houdt en niet kan verdragen dat ook maar één van ons verloren zou gaan.

We zijn begonnen met het lezen van 1 Johannes 5:13, aan de hand van de hele brief gaan we ons afvragen of de eindconclusie ook voor ons van toepassing is.

13 Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Jezus Christus en die gekruisigd

Lezen 1 Corinthiërs 1:18 – 2:5

Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan, een dwaasheid, maar voor ons, die behouden worden is het een kracht Gods

In dit gedeelte van de brief probeert Paulus ons duidelijk te maken dat wij geplaatst zijn in een totaal andere werkelijkheid dan de mensen om ons heen, met geheel andere principes.

In het gedeelte hiervoor gaat het over de verdeeldheid in de gemeente, die veroorzaakt lijkt te zijn door het “bewandelen van eigen stokpaardjes”. Ieder heeft zo zijn eigen gedachtenlijn met zijn eigen argumenten, gekoppeld aan een persoon die daar het beste bij past:

12…dat ieder uwer zijn leus heeft: Ik ben van Paulus! En ík van Apollos! En ík van Kefas! En ík van Christus!

De gemeente van Korinthe lijkt hier te zijn meegenomen in een manier van denken en redeneren zoals de Griekse wijsgeren in Athene. Ze zijn terecht gekomen in bespiegelingen over het evangelie, echter deze bespiegelingen zijn puur theoretisch en dragen praktisch niets meer bij. Ze zijn verworden tot een soort wijsgerige discussiegroep en de ene is nog lyrischer over zijn verworven inzicht dan de ander.
De kern van het evangelie is volledig zoek.

Dit geldt natuurlijk niet alleen voor de Griekse manier van denken en redeneren in Korinthe, maar dit geldt ook voor elke andere manier van eigenzinnig denken in welke tijd dan ook. Vul zelf maar in welk scala aan mogelijkheden hierin is.

Paulus confronteert deze gang van zaken NIET door hen aan te sporen tot eenheid, (want met deze manier van denken gaat dat toch niet lukken) maar hij brengt hen terug naar Góds manier van denken, die volledig haaks staat op onze verschillende menselijke manieren van denken.
Je zou kunnen zeggen dat de weg naar eenheid niet is die van de verstandhouding, maar de weg die terug gaat naar het hart van God en naar Zijn manier van denken.

Jesaja 55:8-9 zegt:

8 Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het woord des Heren.
9 Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten.

God wil zijn Naam bekend maken in deze wereld. Daarvoor kiest Hij een volk en een gemeente die bereid is om “niets” te willen zijn. Dat betekent dat hoe meer van óns zichtbaar wordt hoe meer er een sluier over Gód en de openbaring van Zijn Naam komt te liggen. Maar wanneer wij functioneren als lege kanalen, juist dan kan en zal Hij zich openbaren door ons heen.

Ik heb jaren met de vraag rond gelopen hoe we op een dusdanig aansprekende manier het evangelie aan de man kunnen brengen, dat mensen overtuigd worden van het “gelijk” van het evangelie, en dus wel tot geloof moeten komen.
Veel later heb ik mij moeten realiseren dat we met argumenten, hoe goed ook, een ander nooit zó zullen kunnen overtuigen dat ze echt tot geloof komen. Ik heb moeten leren dat we de ‘Jood en de Griek’ toch niet kunnen overtuigen. Ze ergeren zich alleen maar of vinden het grote onzin.

Ik heb moeten besluiten om het evangelie zelf onverbloemd te onderwijzen in het vertrouwen dat God de rest doet. Ik begreep opeens de woorden van Paulus toen hij zei in 1Kor.2:1-5:

1 Ook ben ik, toen ik tot u kwam, broeders, niet met schittering van woorden of wijsheid u het getuigenis van God komen brengen.
2 Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd.
3 Ook kwam ik in zwakheid, met veel vrezen en beven tot u;
4 mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met meeslepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht,
5 opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God.

Zullen wij, in deze moeilijke tijd, waarin we geconfronteerd worden met van alles en nog wat, dat gebaseerd is op “wijsheid van mensen”, gewoon besluiten om niet anders meer te doen dan simpel Jezus Christus en die gekruisigd, onverbloemd te verkondigen?

Kunnen we accepteren dat als mensen het onzin vinden zoals de Grieken in de tekst, dat dat dan hun eigen verantwoordelijkheid is en niet de onze? En dat wanneer ze zich ergeren zoals de Joden in dit gedeelte, dat dat dan hun probleem is en niet het onze?

Begrijpen we dat als we hier in gaan staan, dat wij dan volledig terug stappen van eigen overtuigingskracht en dat we God gewoon door ons heen Zijn werk laten doen door Zijn Geest?

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

IK HAAST MIJ EN AARZEL NIET…

Psalm 119:57-64

57 De Here is mijn deel, ik heb beloofd
uw woorden te onderhouden.
58 Van ganser harte zoek ik uw gunst,
wees mij genadig naar uw belofte.
59 Ik overdenk mijn wegen,
ik wend mijn voeten naar uw getuigenissen.
60 Ik haast mij en aarzel niet
om uw geboden te onderhouden.
61 Hoewel strikken der goddelozen mij omgeven,
ik vergeet uw wet niet.
62 Te middernacht sta ik op om U te loven
wegens uw rechtvaardige verordeningen.
63 Ik ben een metgezel van allen die U vrezen,
en van hen die uw bevelen onderhouden.
64 De aarde is vervuld van uw goedertierenheid, o Here,
leer mij uw inzettingen.

In dit gedeelte krijgen we een spiegel voorgehouden.
Willen staan voor het doen van de wil van God, onze toewijding dus, betreft alle facetten van ons leven. We beloven God om voor Hem te leven, dat doen we met heel ons hart. We mogen hierbij staan in Gods genade.

Overdag actief bezig, de voeten geschoeid, ’s nachts aan zijn voeten en Hem groot maken. We hoeven hierin ook niet alleen te staan, maar mogen samen optrekken met anderen die God vrezen.

Op deze manier mogen we de goedertierenheid van God steeds dieper leren kennen, niet in een afwachtende houding, maar al doende, actief dus.

We houden niet terug, maar haasten ons om Gods wil te doen.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

TROUW… VANWEGE DE HOOP…

Psalm 119:49-56

49 Gedenk het woord tot uw knecht,
omdat Gij mij hoop hebt gegeven;
50 dit is mijn troost in mijn ellende,
dat uw belofte mij levend maakt.
51 Hoezeer overmoedigen mij bespotten,
van uw wet wijk ik niet.
52 Als ik denk aan uw verordeningen van ouds,
o Here, dan ben ik getroost.
53 Verontwaardiging greep mij aan vanwege de goddelozen,
die uw wet verlaten.
54 Uw inzettingen zijn mij tot snarenspel
in het huis van mijn vreemdelingschap.
55 Des nachts gedenk ik uw naam, o Here,
en onderhoud ik uw wet.
56 Dit is mij ten deel geworden,
omdat ik uw bevelen bewaar.

In dit gedeelte spreekt de psalmist over de hoop die God hem gegeven heeft en dat deze hoop hem motiveert om trouw te blijven aan God en zijn geboden, trouw aan de opdracht die God hem gegeven heeft. Hoop is de toekomst die voor ons is weggelegd.
Ik moet ook denken aan de woorden van Jezus in Mattheus 24, we worden uitgedaagd om wakker te zijn, echter niet op een manier waarop we het kwaad moeten bestrijden, maar trouw moeten blijven aan onze opdracht.

Mattheus 24 :42-51

42 Waakt dan, want gij weet niet, op welke dag uw Here komt.
43 Maar weet dit: Als de heer des huizes geweten had, in welke nachtwaak de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en in zijn huis niet hebben laten inbreken.
44 Daarom, weest ook gij bereid, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen.
45 Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf, die de heer over zijn dienstvolk gesteld heeft om hun op tijd hun voedsel te geven?
46 Zalig die slaaf, die zijn heer bij zijn komst zó bezig zal vinden.
47 Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem over al zijn bezit zal stellen.
48 Maar als die slaaf slecht was, en in zijn hart zou zeggen:
49 Mijn heer blijft uit, en hij zou beginnen zijn medeslaven te slaan en met de dronkaards zou eten en drinken,
50 dan zal de heer van die slaaf komen op een dag, dat hij het niet verwacht, en op een uur,
51 dat hij het niet weet, en hij zal hem folteren en hem in het lot der huichelaars doen delen. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.

In deze gelijkenis wordt duidelijk dat wakker zijn gekoppeld is aan onze opdracht om onze medeslaven te voeden. De manier om waakzaam te blijven is door simpel te blijven bij de taak die voor ons is weggelegd om het evangelie te verkondigen in deze wereld. Als we dat niet doen, dan zorgt onze ongehoorzaamheid of misschien zelfs wel onze privé-agenda er voor dat we de omstandigheden die er op duiden dat de komst van Jezus aanstaande is niet zullen herkennen.
Waakzaam zijn betekent niet dat we steeds weten hoe het zal zijn, maar door te doen wat van ons gevraagd wordt, zullen we wakker zijn en blijven.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

OPDAT IK IETS HEB OM TE ANTWOORDEN…

Psalm 119:41-48

41 Dat uw goedertierenheid over mij kome, o Here,
uw heil naar uw belofte;
42 opdat ik mijn smader iets hebbe te antwoorden,
want ik vertrouw op uw woord.
43 Neem het woord der waarheid niet geheel van mijn mond,
want uw verordeningen verbeid ik,
44 opdat ik uw wet bestendig onderhoude,
voor altoos en immer.
45 Dan zal ik wandelen op ruime baan,
want ik zoek uw bevelen.
46 Ook zal ik voor koningen over uw getuigenissen spreken
zonder mij te schamen.
47 Ik toch verlustig mij in uw geboden,
die ik liefheb;
48 daarom hef ik mijn handen op naar uw geboden die ik liefheb,
en overdenk ik uw inzettingen.

Kolossenzen 4:6

6 Uw spreken zij te allen tijde aangenaam, niet zouteloos; gij moet weten, hoe gij aan ieder het juiste antwoord moet geven.

Paulus wist dat hij ooit aan het hof in Rome zou staan, en ten overstaan van de keizer, getuigenis zou geven over van Jezus. Hem was bij zijn roeping verteld dat Hij voor koningen zou staan (zie Handelingen 9:15)

Als wij deel hebben aan Gods goedertierenheid en dit diep doorwerkt in ons leven, dan hebben we een getuigenis naar de mensen om ons heen, naar onze ‘smaders’, onze tegenstanders dus, en net zoals bij Paulus ook naar koningen, mensen in een positie van autoriteit.

Het belangrijkste getuigenis is niet zozeer de woorden die we spreken, maar de levenstijl die we uitleven in gehoorzaamheid aan God en Zijn geboden.

Ik moet denken aan een man uit Engeland die 40 jaar bij een ongelovig volk verbleef en daar niet in staat bleek om ook maar iets te bereiken met woorden. Na 40 jaar is deze man gefrustreerd thuis gekomen in Londen en teleurgesteld overleden. Een aantal jaren later ging een tweede groep naar deze zelfde bevolkingsgroep en zij begonnen te vertellen over Jezus. De reactie die ze kregen was: “Maar dit gaat over die man die hier 40 jaar bij ons heeft gewoond”. Op dit moment begonnen velen zich te bekeren en Jezus te aanvaarden. De man had 40 jaar lang laten zien wie Jezus is en mocht pas na zijn dood pas echt vrucht dragen.

Dit is een indrukwekkend verhaal, waaruit blijkt dat getuigen eerst en vooral ons leven betreft, daarna pas onze woorden.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

ONDERWIJS MIJ…

Psalm 119:33-40

33 Onderwijs mij, Here, de weg uwer inzettingen,
dan zal ik die bewaren ten einde toe.
34 Geef mij verstand, dan zal ik uw wet bewaren,
en haar van ganser harte onderhouden.
35 Doe mij het pad uwer geboden betreden,
want daarin heb ik lust.
36 Neig mijn hart tot uw getuigenissen
en niet tot winstbejag.
37 Wend mijn ogen af, zodat zij geen ijdele dingen zien,
maak mij levend door uw wegen.
38 Bevestig uw belofte aan uw knecht,
die uw vreze toegedaan is.
39 Wend mijn smaadheid af, die ik vrees,
want uw verordeningen zijn goed.
40 Zie, naar uw bevelen verlang ik,
maak mij levend door uw gerechtigheid.

Om de eindstreep te halen, moeten we de weg, die we gaan ook blijven bewandelen. We hebben het nodig om levenslang onderwezen te worden om de weg te kennen en om in staat te zijn de weg te blijven bewandelen.

Jezus zegt in Johannes 14: 6 “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”. Al deze aspecten vind je terug in dit gedeelte, de weg gaan, het pad betreden. Maar ook gewapend zijn tegen leugen en bemoedigd worden om door te gaan. “Maak mij levend door uw wegen”, in deze zin komt alles bij elkaar.

Wat ik nodig heb is dat ik een nederig en onderwijsbaar hart heb. Paulus spreekt in 2 Thessalonicenzen 2: 10 over het ontvangen van de “liefde voor de waarheid”, alleen zo kunnen we voorkomen dat we onderweg de weg kwijt raken.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen